De Doncker, Ellen
[UCL]
Meerdere passages in de Pentateuch verwijzen naar offers die zowel een (rituele) maaltijd voor God zijn,als een mogelijkheid bieden tot directe communicatie met tussen God en mens. Het offer als maaltijd van God komt o.m. naar voren in Num28,2 (MT), waar God zegt: “Zorg ervoor dat je op de vastgestelde tijd mijn offers en mijn brood/voedsel (לחם) aan mij presenteert, als een aroma dat mij behaagt.” Tegelijkfigureert het aangename aroma van het offer als een emotionele hefboom, dieGods woede sust, en daarmee als communicatiemiddel. Zowel LXX-28,2 als in LXX-Leviticusontbreekt echter de verwijzing naar brood.Vaak is dit beschouwd als uitdrukking van een anti-antropomorfe tendensin LXX. Onderzoek naar de vertaaltechniek constateert echterdat LXX-Leviticus geen vaste equivalenten gebruiktvoor cultische termen.Deze voordracht analyseert de weergave van het Gods brood/voedsel in LXX-Leviticusaan de hand van de volgende vragen: Komt deze weergave voort uit een theologisch geïnspireerde anti-antropomorfe tendens, eigen aan de LXX, of kan deze worden verklaard met tekstuele argumenten, zoals een afwijkendVorlageof harmonisering met andere passages? Hoe past dit in het algemene vertaalkarakter van LXX-Leviticus? Welke gevolgen heeft dit voor het beeld van God in LXX-Leviticus? Hierbij wordt rekening gehouden met andere tekstgetuigenen met de ruimere context van de betreffende varianten.


Bibliographic reference |
De Doncker, Ellen. Gods voedsel (לחם) in de Septuaginta-versie van Leviticus: Een antropomorfisme vermeden?.239e vergadering van het Oudtestamentisch Werkgezelschap (Utrecht, 20/01/2023). |
Permanent URL |
http://hdl.handle.net/2078.1/271670 |